Fiuooerfioot
Marco Martens
Rubberboot
Rotterdam, oktober 2012
Tekst: Marco Martens
Omslag: Anneke Bax
Foto: Fred Ernst
Opmaak: Marco Martens
Eindredactie: Michiel van den Toorn
www.marcomartens.com
Rubberboot
Marco Martens
'No matter where I am,
no matter what I do,
I'm always coming back home to you'
- Slug
ALLEREERST
Rubberboot is gebundeld fictiewerk, waar-
van een deel verscheen op mijn website,
marcomartens.com. Het merendeel komt
voort uit nooit voortgezette feuilletons en
andere hoedanigheden. Mocht je er deson-
danks enige lijn in ontdekken, berust dat
op louter toeval.
ECONOMIE
Ik was zeventien en nergens goed in. Mijn
moeder vond dat ik Commerciele Econo-
mie zou moeten doen. Economie was het
enige vak dat ik op de Havo afsloot met een
zeven. Tegenover vier zessen en een vijf
kon je dit dus gerust mijn specialisme
noemen. Zelf had ik daar nog niet over
nagedacht. Het werd de HEAO.
'Als je dit niet interessant vindt, kun je
beter meteen wat anders gaan doen,' zei de
docent van Management en Organisatie.
Tussen neus en lippen door weliswaar, om
het gewicht van het vak binnen de oplei-
ding aan te geven, maar ik liet het me geen
twee keer zeggen. Zeventien studenten
zaten in carrevorm om me heen en alien
hadden ze gefronst of hun hoofd licht naar
achteren gedeinsd toen ik mijn boeken
dichtklapte en mijn stoel aanschoof.
Het was de derde week van het schooljaar
en ik had toch al niet geweten wat ik wilde
doen. Al die tijd al niet. Ik wist vooral wat
ik niet wilde. Om de goede vrede thuis te
bewaren had ik me toch maar ingeschreven
voor deze studie. Ik was immers goed in
economie en daar was geld in te verdienen,
had mijn moeder gezegd. Zelf vond ik het
toeval dat de enige zeven op mijn rapport
voor economie was geweest. Het examen
was gewoon niet zo moeilijk.
Ziedend waren mijn ouders toen ik thuis-
kwam. 'Je gaat morgen een baan zoeken en
betaalt alles terug. Tot op de laatste cent.'
Mijn moeder smeet het bestek in de la dat
ze zojuist had afgedroogd. Mijn vader zat
zwijgend op de bank, weggedoken achter
een krant. Marco en economie.
Ik was direct vanuit school naar De Slegte
gegaan en had € 180,- gekregen voor mijn
fonkelnieuwe boekenpakket. 'Hier,'
snauwde mijn moeder terwijl ze de bon
onder mijn neus drukte. 'Driehonderdvijf-
enzeventig euro heb ik er voor betaald.
Driehonderdvijfenzeventig, hoor je!'
De volgende dag besloot ik een baantje en
een kamer te zoeken, in de stad.
AMBITIES
'Gaat U zitten,' glimlacht de intercedente,
alvorens ze me volgens voorschrift voorziet
van een kop automatisch vervaardigde
substantie die door moet gaan voor koffie.
De inschrijving verloopt volgens de stan-
daardprocedure, en ik verberg enige onver-
schilligheid, wat een positieve indruk ach-
terlaat. Ze stelt me voor bij een spuiterij op
het industrieterrein van Geldrop.
'Morgen om 7 uur kun je beginnen,' zegt ze
met de telefoonhoorn nog in haar hand.
Vol goede moed fiets ik naar het bedrijven-
terrein en ik meld me bij de aangewezen
contactpersoon. Jan van der Ploeg, zoals
mijn contactpersoon zich aan me voorstelt,
voorziet me van een overall en leidt me
naar een loods waar twee knapen, van een
jaar of zeventien, metalen plaatjes in dozen
stoppen. Ik sluit me bij ze aan en zie de
seconden langzamer dan gewoonlijk voor-
bij kruipen. Na twee lange uren is het tijd
voor de eerste pauze, waarin ik meteen mee
mag lopen met de baas. 'Ik heb een leuk
klusje voor je.'
We lopen een andere loods binnen waar
twee gigantisch lange werkbanken staan,
met in het midden daarvan een heftruck.
Aangestaard door de vele tepels van de
naakte modellen aan de muur legt hij me
uit wat hij van me verwacht.
'In deze kisten zitten in totaal 1000
vrachtwagenonderdelen met even zoveel
dopjes die in de gaatjes moeten.' Het zou
de laatste dag zijn dat ik hier werkte.
Zo staan we opeens tegenover elkaar, dop-
jes in gaatjes te stoppen. 'Het is best lekker
weer he,' blijkt lange tijd het enige moment
dat een gesprek van de grond lijkt te ko-
men, aangezien m'n collega de routineklus
geconcentreerd uitvoert.
Halverwege de eerste werkbank kijkt hij
op, en werpt een blik op de tuin van een
fraaie, ruimtelijke villa aan de overkant. De
tuinman rookt een sigaret terwijl hij op zijn
schoffel leunt, en geniet zichtbaar van het
zonnetje. Mijn collega slaat de tuinman
met een minachtende blik gade.
'Hij is niet goed wijs,' mompelt hij, 'dat
stuk heeft hij gisteren ook al gedaan.'
RONNIE
Ronnie kende ik al van de middelbare
school, daar hadden we gezamenlijke
vrienden. Tijdens de eerste schooldag op de
HEAO hadden we samen opgetrokken.
Daar was ik blij om, want in zijn bijzijn
kwam ik net wat handiger over op de bui-
tenwereld.
Hij was de eerste die me opzocht op mijn
kamertje in Eindhoven. Ik haalde twee
blikjes Golden Power uit de koelkast en
draaide een joint. Ronnie keek me aan alsof
hij iets wilde vragen, maar duwde zijn bril
recht en nam een slok uit zijn blikje.
'Rook je mee, Ronnie?' vroeg ik terwijl ik
de rook uitblies. Zonder iets te zeggen
pakte hij de joint aan en inhaleerde. Hij
hoestte, en nam opnieuw een hijs. 'Voel je
dat meteen?' vroeg hij.
Ik had een graffitiboek geleend van een
vriend en twee spuitbussen gekocht. Een
zwarte en een witte, van de Hema. Ik oe-
fende mijn tag op een kladblok en Ronnie
las zijn e-mail. We wachtten tot het donker
was. Hij had gevraagd of het illegaal was.
Ik had hem geantwoord dat dat er van
afhing of we gepakt werden.
Ronnie stond op de uitkijk toen ik aan de
'M' begon. De muur van de sporthal was
omringd met huizen en op twee plekken
verlicht. We waren er precies tussen gaan
staan om niet teveel op te vallen. Mijn
vingers zaten onder de verf en het dopje zat
al snel verstopt. Het viel niet mee om de
beginletter egaal in te kleuren. De verf
droop op sommige plekken naar beneden.
De 'A' viel wat kleiner uit dan de 'M'. Ik
keek om, om Ronnie te vragen wat hij er-
van vond.
'Rennen!' riep ik, graaide mijn spuitbussen
en sprintte de parkeerplaats over, richting
de bosjes. Een man met een hond had iets
naar ons geschreeuwd en kwam Ronnies
richting in gerend. Ronnie keek om zich
heen, maar van alle mogelijke vluchtroutes
koos hij er geen. Vanuit de bosjes zag ik
hoe hij werd vastgegrepen en schreeuwde
dat hij niks had gedaan. Ik verstopte de
spuitbussen en hield me schuil.
'Ik weet niet waar hij heen is!' schreeuwde
Ronnie. De man met de hond had hem nog
steeds vastgeklemd. Vanuit de omliggende
arbeiderswoningen waren wat mensen op
het lawaai afgekomen en een van hen had
de politie gebeld. Ik liep via de bosjes de
straat uit en zocht een plek waar ik me kon
schuilhouden tot de kust weer veilig was.
Vanuit een steeg zag ik twee politieauto's
langsrijden. Ze zochten me. Via de achter-
kant van de steeg kwam ik bij een ander
huizenblok terecht. Ik zocht het donkerste
hoekje op en maakte me zo klein mogelijk.
Uren moet ik er gezeten hebben. Toen het
licht begon te worden, liep ik met een grote
omweg naar huis. Ik nam de poort in plaats
van de voordeur, en Hep op mijn tenen
door de tuin. Ik sloot de achterdeur zo
zacht als ik kon en liep op mijn sokken de
trap op. Van Ronnie had ik nog niets ge-
hoord. Zijn luchtbed lag ongeroerd naast
het raam. Het duurde lang voordat ik in
slaap viel.
De volgende ochtend belde ik Jens, een
collega van het callcenter waar ik werkte.
Ik vertelde hem wat er was gebeurd en dat
ik mijn haar wilde blonderen voor het geval
ze mijn beschrijving hadden losgepeuterd.
Ik moest vooral even rustig blijven, vond
Jens, en vanuit een telefooncel proberen
om Ronnie te bereiken.
Zijn mobiel stond uit. Dat betekende dat hij
waarschijnlijk nog op het bureau zou zit-
ten. Ik hoopte dat hij mijn adres niet had
onthouden en mijn naam niet zou uitspre-
ken. Ik zou het later goedmaken met hem.
In de supermarkt kocht ik twee croissantjes
en een pak L'Oreal Platinum Blondeer
Creme.
Mijn huisgenote had een briefje voor me
klaargelegd in de hal. Er stond een tele-
foonnummer op en de naam van de dienst-
doende agent die langs was geweest. Ik
diende hem te bellen of me te melden op
het bureau.
Vier zaterdagen moest ik me melden bij
bureau Halt. We droegen gele hesjes. We
wiedden onkruid en prikten vuilniszakken
vol zwerfafval. Je hoefde je niet uit te slo-
ven, als je maar zorgde dat je buiten de
radar van de begeleiders bleef. Ik stelde me
verdekt op tussen de jongens die het hard-
ste werkten. Regelmatig keek ik op of er
geen bekenden voorbij liepen.
Of ik er wat van had geleerd, vroegen ze
toen mijn laatste uren werden afgetekend.
'Nou en of,' antwoordde ik. 'Ronnie neem
ik niet meer mee.'
STRATUMSEIND
Ik stap mijn stamkroeg binnen. Hang mijn
jas over een barkruk en bestel een vaasje.
Vanachter de hangtafel op het terras aan-
schouw ik de stroom aan nietsvermoeden-
de tieners, ruziende verloofden, alfaman-
netjes en een dakloze op zoek naar een
rondje mededogen. Evenmin soepel ver-
loopt zijn motoriek.
Alcohol dient om het niveau van de conver-
saties aan de hangtafel laag te houden.
Later op de avond dient het eveneens om
het besef hiervan te beperken. Wanneer we
ontwaken zal geen van ons hardop aan-
stippen dat we niets hebben bijgedragen
aan het wereldtoneel dat ook maar enigs-
zins van betekenis kan zijn. Toegegeven,
jezelf wekelijks naar de tering zuipen is ook
een bepaalde vorm van structuur.
Tijdens deze gesprekken vinden rondom
ons taferelen plaats, die aan het oog van de
tiener ontsnappen en de oorzaak van de
ruziende verloofden kunnen zijn. Gokken,
zuipen, kotsen, snuiven, knokken, spuiten,
pijpen en slikken. Vluggertjes op het da-
mestoilet, in een steeg en incidenteel zelfs
in extase tussen de bar en de dansvloer van
een populaire discotheek.
Wie verzint het dan ook om tachtig procent
van de kroegen en discotheken in een stad
aan een en dezelfde straat te leggen?
Op een willekeurige zaterdagavond voltrekt
zich de tragiek van de stamgast. Hij ziet de
barman te druk zijn, met eenieder die ook
al geen oor voor zijn monoloog blijkt.
Woest door omstandigheden, maar volhar-
dend zichzelf niet het middelpunt van een
scene te maken. Om vervolgens in stilte te
verdwijnen met een gevoel dat morgen
weggedronken moet worden.
De hangtafel blijft. Bezoekers wisselen
elkaar af. Ze komen uit Reusel. Uit Am-
sterdam. Uit Zweden. Of uit Eindhoven
zelf. Gevochten wordt er hoe dan ook.
Hormonen zijn universeel.
Bedenk dat er vanavond een kind verwekt
kan zijn op een bovengenoemde locatie.
Een kind dat over vijftien jaar haar moeder
ervan probeert te overtuigen dat haar heus
niets zal gebeuren op het Stratumseind.
ONDER DE RIVIEREN
We verhuisden van Eindhoven naar Rot-
terdam. Onder de rivieren welteverstaan,
omdat de Maas in zo'n mooi bochtje krult.
Elsbeth vond een nieuwe baan, in Delft.
Sindsdien bewoont ze tijdelijk appartemen-
ten in Rotterdam terwijl ons bed in Eind-
hoven het grootste deel van de week slechts
half beslapen werd. lets te decadent en
bovenal logistiek onwenselijk, vonden wij.
Zodoende besloten we ons lieve Eindho-
ventje te verruilen voor een appartement
op de Kop van Zuid. In Eindhoven huren
we nog een kamertje.
'Rotterdam? Verrassende keuze. Of had je
geen keuze?' vroeg een goede kennis uit
Amsterdam toen ik vertelde over mijn
verhuizing. Ook in Eindhoven werd de
naam van onze nieuwe woonplaats veelal
vragend uitgesproken.
Een mens hecht aan zijn thuis, al is een
stad maar een stad. Ze wordt gebouwd,
gesloopt, behuisd en verlaten. Haar bewo-
ners laten uiteindelijk niet meer achter dan
hun sleutels, een veegje verf en een lami-
naatvloer ter overname. Herinneringen
nemen ze mee.
De laadbak van de Iveco Daily zit bomvol
met wat we in de loop der jaren verzameld
hebben. Naast me zit Jorne, die helpt met
de verhuizing. We voegen in op de snelweg
bij het Evoluon en ik realiseer me dat ik
onze spullen as we speak uit ons geliefde
stadje rijd. Even ben ik er stil van.
Jorne draait de radio wat harder. Toeval
bestaat niet. Wrijf het er maar in, Guus.
'En ik loop hier alleen in een te stille stad.
Ik heb eigenlijk nooit last van heimwee
gehad. Maar de mensen, ze slapen. De
wereld gaat dicht. Dan denk ik aan Bra-
bant, want daar brandt nog licht.'
Met een slechte grap verbloem ik de brok
in mijn keel.
CAFETARIA
De suggestie van een ochtendzon laat zich
voorzichtig zien vanachter het wolkendek.
Een dunne gelige gloed boven het grijs van
de stad. Alsof ze mompelt: 'Ik kom eraan,
nog even. Vijf minuutjes.'
Industrieel gehamer klinkt vanuit het zui-
den. Daar waar de havens liggen. Ik hoor er
een beat in. Trams en vrachtwagens schu-
ren over het staccato ritme dat de arbeid
voortbrengt en wordt door meeuwen voor-
zien van een voorspelbare melodie. De
wind slingert er hier op de achttiende ver-
dieping van een woontoren een zweem van
melancholie overheen.
Het ritme was anders dan dat van Maar-
heeze, het dorp waar ik opgroeide. Daar
werd de rust enkel verstoord door voorbij-
razende treinen op de spoorlijn verderop
en dagelijks het klepperen van de brieven-
bus om 10:14 's ochtends. De postbode was
stipt.
Sociale controle, rust en overzicht. Een
dorpscafe. Een bakker en een slager, een
supermarkt en een tapijthandelaar. En een
cafetaria. Altijd een cafetaria.
De een zoekt zijn toevlucht, zo snel als het
kan, op een kamertje in Eindhoven, 'de
stad'. De ander woont thuis tot zijn 23 e , en
wordt gelukkig in een koophuisje aan de
Stationsstraat met een partner uit een nabij
gelegen dorp. Familieleden komen op ge-
zette tijden door de achterdeur op de kof-
fie. De gewoonte overheerst, en ook in de
supermarkt spreken ze het dialect. De
schaarse voetbalveldjes zijn het territorium
van jongens die een klas hoger zitten. Voor
de veiligheid van de bal en je gezicht neem
je genoegen met het pleintje voor het win-
kelcentrum, waar onenigheid met de win-
keleigenaars aan de orde van de dag is.
Speeltuintjes zijn het slachtoffer van verve-
ling, en de coffeeshop in het dichtstbijzijn-
de stadje doet goede zaken. Evenals de
jongen die er net wat ouder uitziet dan de
rest, en een marge rekent voor zijn koe-
rierswerk.
Terwijl het koffiezetapparaat pruttelt rook
ik een sigaret uit het raam. De as danst op
een zachte windvlaag om een blok verder
op de grond terecht te komen, buiten mijn
zicht.
Gisteravond dronken we op onze laatste
avond in Eindhoven. We hadden vooruit-
geblikt en durven te dromen. Teruggeke-
ken en gezwegen. Ik had een laatste blik
geworpen op mijn vaste plaats aan de bar
waar ik jarenlang het pofboekje had aange-
voerd en uiteindelijk vijf dagen per week
aan het werk was om die rekening te veref-
fenen. Pas toen de nachttrein Rotterdam
Centraal binnengleed, zag ik de mogelijk-
heden, de prikkels. Je bent verantwoorde-
lijk voor je eigen succes, heb ik geleerd.
Maar dan moest je durven loslaten.
Als het dan toch de Randstad moest zijn,
dan Rotterdam. Een arbeidersoord zonder
de poeha van Amsterdam en niet zo hip als
Utrecht. Rotterdam had ergens nog iets
weg van Eindhoven. Het bruggetje over de
Dommel, richting de Tongelresestraat, is
toch altijd een beetje de Erasmusbrug in
het klein geweest.
BIJZONDERE VERRICHTINGEN
Parkeren doet men hier in gaatjes die ik
niet voor een parkeerplaats had gehouden.
Een mooie gelegenheid om mezelf acht jaar
na het behalen van mijn rijbewijs eens in
een zogenoemde bijzondere verrichting te
bekwamen.
Een van de fijne dingen aan de Bennekel -
op de een of andere manier zie je die pas
achteraf - is dat er altijd plek is om je auto
neer te zetten. En je hoeft hooguit twintig
meter om te rijden om een plekje te vinden
waar je 'm zo in kunt rijden. Geen gepiel op
de millimeter. Gewoon, tussen twee andere
lege plekken in.
In Rotterdam denken ze daar anders over.
Als het net niet past, past het. Peentjes
zweten dus, voor een weinig geroutineerd
achteruit-inparkeerder.
Laan op Zuid. Twee banen breed met een
parkeerstrook ernaast. Na drie rondjes heb
ik geen vrije voor- of achterkant van zo'n
strook kunnen ontdekken waar ik via de
stoep in kan rijden en het plekje waaraan ik
twijfelde is inmiddels ingenomen door een
vehikel dat anderhalve keer de lengte van
de mijne heeft. Voor, achter en naast me
rijdt men zestig. Ik zet mijn knipperlicht
aan sta vol op de rem als ik eindelijk een
vrije plek zie. Ergernis achter me. Ook de
bestuurder van de auto die plots moest
uitwijken naar de linkerbaan groet me
onaardig. Wanneer de stoet koplampen
voorbij is, sla ik mijn arm om de bijrijders-
stoel. De achterbank is op gelijke hoogte
met de achterklep van de stilstaande auto
naast me. Indraaien. De spiegels bij de
kont. Tegensturen. Ik kijk in de richting
van mijn rechter koplamp. Dat gaat net.
Dan floept mijn achterwiel op de stoep en
kan ik net op tijd remmen zonder de auto
achter me te raken.
Poging twee. Hetzelfde resultaat, maar iets
minder scheef. De zwermen koplampen
blijven voorbij razen. Stukje vooruit. Bij-
sturen. Stukje achteruit. Bijsturen. En dat
een keer of vijftien. Hij staat nog wat
schuin, maar die spiegel rijden ze er niet
makkelijk vanaf. Naar de automaat.
Omdat het complex waar ik woon plekken
in de parkeergarage aanbiedt voor 90 euro
per maand, kom ik niet in aanmerking voor
een parkeervergunning, die een tientje per
maand kost. Als de parkeergarage vol is,
kan ik met een verklaring van de verhuur-
der een tijdelijke vergunning voor de wijk
aanvragen. Tot die tijd (nog een parkeer-
plek en dan is de garage vol) redden we ons
door uit te wijken naar gratis gelegenheden
op Noordereiland en zo nu en dan met een
geleende bezoekerspas van mensen uit de
buurt.
Ik duw de pas in de automaat. Tevergeefs.
Deze straat valt net buiten de sector.
RUBBERBOOT
'De procedure is dat u de woning verlaat en
ik hier nog even achterblijf om wat foto's te
maken van het appartement,' zegt John
van de woningcorporatie. John is van mijn
leeftijd en niet megahandig met zijn lap-
topscherm dat tevens als touchscreen fun-
geert. In de twee keer dat hij langskomt,
vertelt hij vier keer dat hij zelf ook huurt en
dat hij in Rotterdam heeft gewerkt.
De oplevering stelt niet veel voor: John
heeft genoeg appartementen gezien die in
slechtere staat verkeerden.
'Wilt u nog afscheid nemen van de wo-
ning?'
Nee hoor. Eindhoven ga ik missen. Deze
woning als kiespijn.
'Snap ik,' beaamt John. Hij realiseert zich
dat die uitlating niet helemaal professio-
neel was. Maar wij begrepen elkaar, John
en ik.
Zonder de deur achter me dicht te doen,
loop ik de woning uit. Denkend aan de
afzuiging die ik niet had schoongemaakt.
Aan onverwijderde pluggen en aan de was-
bak die na een keer goed kotsen - een
maand of drie eerder - niet meer lekker
doorloopt. En dat is niks vergeleken met
alle mankementen waaraan eerdere bewo-
ners dachten toen ze de deur uit liepen.
Mijn laatste herinneringen aan de Caval-
lilaan bestaan uit een zeer lijf en oploskof-
fie. Het was immers net carnaval geweest.
Ontwaken deed ik op een leeggelopen
luchtbed en mijn rug was chagrijnig.
Mijn kleren waren vies en roken naar car-
naval. Na het douchen ontdekte ik dat alle
handdoeken al in de nieuwe woning lagen.
Er was nog wel een schoon shirt. Het laat-
ste, bleek na het afdrogen. Ik hees me in
een shirt dat ik drie jaar geleden op het
stapeltje voor de Humanabak had gelegd
omdat het te klein was.
Leeg en vies is het er. Achtergebleven zijn
de spullen waarvan ik iedere verhuizing
opnieuw beslis dat het zonde is om ze weg
te gooien. In de tussentijd liggen ze onaan-
geraakt in een doos. Ondanks vage steek-
woorden die ik er zelf ooit op heb geschre-
ven, heb ik geen idee wat er in sommige
dozen zit.
Ik maak er een open. De schilderstape laat
los alsof ze nooit gekleefd heeft. Onder een
lekke rubberboot vind ik een vergeeld toet-
senbord, cassettebandjes, een kruimelzui-
ger uit grootmoeders tijd en agenda's van
2001 tot 2004. Veel meer dan werkroosters
van oude bijbaantjes en optredens met
bandjes die al lang niet meer bestaan, staat
er niet in. Alles gaat voorbij. Ik stop het
bewijs terug in de doos en zet deze in de
auto.
De rubberboot heb ik weggegooid.
AANTEKENINGEN
Onder de rivieren, Bijzondere verrichtin-
gen en Rubberboot verschenen in 2012 op
mijn blog en zijn de eerste drie delen van
Nieuwe Rotterdammer, een feuilleton dat
ik nooit afmaakte.
Ambities verscheen in 2008 als lezersco-
lumn in Dagblad De Pers. Ik reed er speci-
aal voor naar het station en nam een stapel
mee. Na twee verhuizingen verdween deze
bij het oud papier.
DANK
Elsbeth, voor de liefde en het vinden van
een baan nabij Rotterdam. Pa & Ma, voor
alles. Jorne & Lotte, voor het helpen ver-
huizen naar Rotterdam. Anneke, voor het
omslagontwerp. Fred, voor de foto. Michiel
& Glen voor het regelmatig meelezen. Den-
nis, voor het inzicht dat DIY ook een ma-
nier is om boekjes uit te geven.
Jij, voor het kopen, krijgen en/of lezen van
dit boekje.
irco Martens (19N2) rap
gedichten, columns en artikelen zijn in en op diverse tijdschriften
bliceerd. Als freelance docent werkt hij voor de Herman
www.marcomartens.com